B.C. Low gebruikt clusters van de ADX en de DMI om het begin van een trend te identificeren. Voor de ADX neemt hij perioden van 3, 4 en 5. De horizontale referentie grenzen liggen op 30 en 70 en op 20 en 90. Als de drie boven (onder) deze grenzen komen en tegelijkertijd convergeren wordt er een top (bodem) bereikt. Voor de min- en plus-DMI neemt hij perioden van 5, 8 en 14. De referentieniveaus zijn 10 en 50 en de de kritische lijn is 5. Als deze het referentie niveau bereikt dan is dat een waarschuwing en als alle drie van richting veranderen is dat een signaal dat de ADX top (bodem) moet confirmeren.